De receptioniste van The Rising Dragon Hotel in Hanoi, waar ik zojuist ben gearriveerd, drukt me op het hart om niet bang te zijn bij het oversteken. Angst zou me op m’n plaats houden – en zo zou ik nooit de overkant van de straat kunnen bereiken. Ze had gelijk. Honderden brommers, die zich volkomen chaotisch lijken voort te bewegen tussen auto’s, bussen, handkarren, voetgangers en fietsers door, creëren het beeld van een niet te nemen hindernis.

Mijn eerste poging strandt roemloos; na eerst vijf minuten lang vergeefs gewacht te hebben op een geschikt moment doe ik dan toch maar een eerste stap. Ik schrik direct terug van het langsrazende verkeer. Iets verderop zie ik een Vietnamees, die naar de overkant loopt: ogenschijnlijk volkomen rustig beweegt hij zich tussen het gekrioel door naar de overkant, waar hij onbeschadigd aankomt. Kennelijk is er hier niet zoiets als een geschikt moment, of komt juist ieder moment daarvoor in aanmerking. Ik zie nog meer Vietnamezen oversteken. Nu valt het me op: ze staan geen moment stil, maar blijven bewegen, net als alle andere weggebruikers. Ik raap al mijn moed bij elkaar en doe hetzelfde. De zenuwen gieren door mijn lijf, maar ik blijf lopen, terwijl ik als een bezetene om me heen blijf kijken. Iedereen rijdt door, keurig netjes om me heen, zodat ook ik ongehavend de overkant weet te bereiken.

Drie weken later ben ik terug in Hanoi. Bij een van de drukkere kruispunten beland ik in een café op de derde verdieping van een gebouw, met prachtig uitzicht op wat ik kortgeleden nog een verkeerschaos noemde. Vanuit ons westerse perspectief klopte dat. Voor de mensen hier is dat allerminst het geval. Integendeel.

Kijk eens naar het filmpje dat ik daar heb gemaakt: http://youtu.be/EhLnxQ35rLg

Er lijken geen regels te zijn, anders dan ‘wat meer rechts dan links rijden’, rekening houden met elkaar en blijven bewegen terwijl je je intenties duidelijk maakt. Vanuit een goed gevoel voor richting vertrouw je erop dat je de ruimte kunt nemen die je nodig hebt, zolang je anderen de ruimte laat die zij op hun beurt nodig hebben. Er is geen hiërarchie: iedereen is even belangrijk, of je nu voetganger met een handkar bent of bestuurder van een grote bus.

Je staat geen moment stil, maar blijft bewegen en maakt ondertussen contact met anderen, zodat je voelt wat hun bedoelingen zijn en je daarop in kunt spelen. Noem het intuïtie. Er is ruimte voor voorzichtigheid, niet voor twijfel: je vertrouwt vanuit je gevoel voor richting op je eigen intuïtie, waarneming én op de keuzes die anderen maken, en je handelt vanuit die ‘innerlijke beslistheid’.

Is niet juist dát de essentie van leiderschap: met gevoel voor richting contact maken met anderen, terwijl je – gevoed door vertrouwen in jezelf en vertrouwen in anderen – beweegt met een innerlijke beslistheid, waardoor je ruimte kunt nemen en anderen hun ruimte kunt laten?

Stel je eens voor wat een enorme chaos het zou worden als iemand dit verkeer van bovenaf zou proberen te reguleren.

Hoe zou het zijn als schoolleiders minder controleren en reguleren, en in plaats daarvan meer vertrouwen op het eigen leiderschap van hun medewerkers?